Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Als hij nu tot den kuil genaderd was, riep hij tot Daniel met een droeve stem; de koning [53]antwoordde en zeide tot Daniel: O Daniel, gij knecht [54]des levenden Gods! [55]heeft ook uw God, Dien gij geduriglijk eert, u van de leeuwen kunnen verlossen? 53. Dat is, sprak, alzo doorgaans. 54. Zie de aantekening Jer.10:10. 55. Aan deze twijfeling blijkt genoegzaam dat de koning Darius tot den waren God nog niet bekeerd is geweest; want die waarlijk aan God geloven, twijfelen in het minst aan zijne almacht niet.